Verhalen

Over brillen en frikadellen
Het veel te zwaar beladen karretje rolt en stuitert onwillig als ik het achter me aan over het paadje trek. De band van het foedraal snijdt in mijn schouder. Nog maar honderd meter, dan ben ik er. Van achter wat struiken, aan de linker kant van het paadje, klinken zachtjes lage hijgerige mannenstemmen. Ojee… Een paar stappen verder doemen achter wat struiken twee paar blanke billen op. Een klein, lichtblauw zwembroekje en een kakikleurige korte broek liggen rond de enkels op de grond. Twee verhitte hoofden draaien mijn kant uit, evenzoveel onderarmen bewegen ritmisch op en neer. Ze zien me, maar gaan zonder gene door. Eén van de mannen likt zijn lippen zelfs nat. Een rilling van ongemak gaat door me heen. Snel wend ik mijn hoofd af en loop verder. Was dit nou eigenlijk wel zo’n goed idee?! De ‘frikadellenstek’ komt in zicht. Precies door de opening in de struiken zie ik nog net een karper in het water terugvallen. Een teken. Ik versnel mijn pas. Ik heb zin. Als ik mijn spullen neerzet, draait er een vis tussen de plompen links van mij. Direct schiet ik er een voor een wat boilies in. Ze vallen met een droge ‘plop’ op zo’n dertig meter uit de kant in het water, daar waar het talud overgaat van drieëneenhalve meter naar acht meter. Als eerste zet ik mijn paraplu op. Die verschaft me een vals gevoel van veiligheid tegen frikadellenliefhebbers. Verder zit ik redelijk veilig door de bramenstruiken die mijn stek flankeren.
Een half uurtje later staat alles naar wens en liggen mijn ‘altijdvangendenietsonziende’ rigs op het randje van het talud. Links en rechts van me liggen grote plompenbedden die tot zo’n tien meter uit de kant reiken. Ook daartussen voer ik een aantal boilies, puur om te zien of er iets op af komt. Het water is helder, dus dat moet ik kunnen zien.
Ik giet de laatste slok van mijn lauwe biertje naar binnen als twee snoekvissers in een bootje passeren. Hun dobbers verraden de schijndode vissen die eronder zwemmen. De twee vissers, beiden de pensioengerechtigde leeftijd al een tijdje gepasseerd, kijken voor even mijn kant op. De een heeft een stompje sigaar in zijn mond en heeft een verschoten pet op, de ander draagt een vilthoed en lijkt een wollen vest te dragen. De pet hanteert de piepende riemen.
Plots een piep, nog een en dan een keiharde, spoelverhittende run. Is mijn lijn door de snoekvissers opgepikt? Ik pak de hengel op. Een woeste ruk, de hengel kromt zich, de slip geeft lijn af. Vilthoed en pet kijken toe vanuit de boot. De lijn schuurt achter het talud, maar houdt het. Ik zet de slip iets losser, waardoor de vis vaak omhoog komt. Langzaam klimt de lijn uit het water. Beetje bij beetje zwenkt de vis verder naar rechts, voor het plompenveld langs en uiteindelijk erin. Rustig leid ik de vis erdoorheen, erop lettend dat ik mijn hengel zo hoog mogelijk houd om zo min mogelijk lijn tussen de plompen te hebben. Een paar minuten later ligt de vis in mijn net. Vilthoed steekt zijn duim in de lucht. Ik maak een juichgebaar.
Als de derde boilie die ik bij mijn zojuist ingeworpen rig schiet het water raakt, krijg ik een schok op de lijn van mijn andere hengel. Ik twijfel niet en pak de hengel op. Felle en schichtige weerstand. Een schub van een pond of tien. Driekwartier later ligt zijn tweelingbroer op de mat.
Het einde van de middag. Een sloep nadert en mindert vaart. Twee mannen met ontbloot bovenlijf hangen relaxt achterover op de bankjes. Een tiental meters meer naar rechts klinkt een plons. Van achter de struiken verschijnt een zwemmende man tussen de waterlelies. Hij is op weg naar de boot. De twee in de boot staan op om hem in de boot te helpen. Beiden zijn naakt. De zwemmer blijkt wel gekleed. Welkomstzoenen volgen. Dit is teveel van het goede. Ik kom hier tot aan de winter niet meer terug! Tergend langzaam zet de sloep zich weer in beweging. Eindelijk rust. Godsamme, je moet er iets voor over hebben!
Het is schemerig. De kooltjes in mijn Blokker-cakevorm-barbecuetje zijn al flink opgewarmd. Ik ben klaar om de stukken vlees erop te leggen. Ik heb me er de hele middag al op verheugd. Plots een run op rechts. Ik gris de hengel van de steunen. De slip komt op gang. Dit voelt aan als een betere! De molen zingt het mooiste lied mogelijk, de hengel staat in zijn mooiste kromming. De avondzon schijnt tussen de takken door op mijn nog nagloeiende gezicht. Wat is vissen toch heerlijk! Achter me klinkt het geluid van takken die opzij geduwd worden. Ik draai mijn hoofd naar waar het geluid vandaan komt. Een naakte man met een rond brilletje op zijn neus wurmt zich door de kleine opening in de struiken, langs mijn paraplu.
Weer zo’n figuur! 
'Heb je er een vis aan?'
Zijn vraag is nogal absurd. Mijn beide handen in zijn zij kijkt de man toe. Ik heb het goed gehad met al die naaktlopers! Waarom laten ze me niet gewoon met rust?! Al snel krijgt Bril bijval van een oudere man. Ondertussen negeer ik beide mannen en is de vis naar links gezwommen. Even later zit hij vast in een tak tussen de plompen. Er lijkt niets anders op te zitten dan het water in te gaan. Maar wil ik dat wel riskeren? Met twee van die figuren hier? Naakt en hitsig, het zaad misschien nog wel tussen de tanden en in de mondhoeken? En ik moet me dan uitkleden?
‘Zit ie vast?’ vraagt de bril.
Ik krijg een idee en antwoordt: ‘Ja, de vis zit vast in een tak en eigenlijk moet ik het water in, maar ik kan niet zwemmen.’
Ik kijk hem aan, mijn aandacht vestigend op zijn ogen en niet op zijn in schaamhaar teruggetrokken lid.
Het gehoopte antwoord volgt: ‘Misschien kan ik helpen, ik was toch van plan een stukje te gaan zwemmen.’ Bril stapt langs me heen het water in en zwemt naar de tak toe, met een hand de lijn volgend. Af en toe voel ik de vis met zijn kop slaan. Hij zit er nog aan. Watertrappelend ontpopt Bril zich langzaam als held.
‘De lijn zit onder water vast’ roept Bril.
Ik sjor wat aan mijn hengel ten teken dat ik wacht op actie. Bril verzamelt moed, riskeert zijn bril en duikt. Een paar tellen later komt hij weer boven water. 'Bijna’ roept hij hijgend. Nogmaals duikt hij onder. Er wordt aan mijn lijn getrokken, een paar tikken van de slip. Een voet doorbreekt het wateroppervlak. Plompen wijken en de tak beweegt. Dan komt Bril weer boven, de lijn triomfantelijk in zijn hand houdend.
‘De vis zit er nog aan hoor, ik voel het!’
Ter bevestiging begint de lijn zachtjes van de molenspoel af te lopen.
Bril zwemt verder. Ik zwaai en ben Bril stiekem dankbaar. Voorzichtig weet ik de vis dichterbij te krijgen. Het is inderdaad een mooie, een schub. Ik zet mijn slip iets losser, de lijn is waarschijnlijk beschadigd. De koek is nog niet op. Een run van mij af, uit het plompenveld, van ongeveer twintig meter. Een periode van geven en nemen. Dan eindelijk glijdt de vis over het koord van het net. Ik bal mijn vuist. Yes! Ik ben blij, heel erg blij! De bomen met hun omhoog gerichte takken juichen mee. Ik voel me een zegevierende gladiator in de arena ten tijde van het oude Rome, toegejuicht door een uitzinnige menigte, veel wijn en vrouwen in het vooruitzicht gesteld. Waarom? Ik weet het niet eens precies, maar het gevoel is euforisch. De vis weegt iets meer dan 18 pond. Al zal ik hem waarschijnlijk nooit meer vangen, ik noem hem Bril.

Het leed dat vissersvrouw heet (gepubliceerd in de Karperwereld nr. 68)
Het is schandalig, ik ben niet meer te houden. Ik meld mijn vriendin voorzichtig dat ik de hele ochtend en het begin van de middag wil gaan vissen, in plaats van de geplande vier uurtjes. Ze toont begrip en zal de boodschappen en het cadeautje voor de verjaardag, waar we aan het einde van de middag heen moeten, zelf halen. Ik mag me gelukkig prijzen met iemand als zij. Ik pak mijn spullen bij elkaar en maak ontbijt voor haar. Heb ik meteen wat van mijn schuldgevoel afgekocht.

Bij aankomst zie ik in het troebele water al drie karpers aan de oppervlakte zwemmen. Hier maak ik twee voerplekjes, er zit tenslotte vis. Ik stap een gaatje in het riet binnen en voer geconcentreerd twee handjes kapucijners en doperwten op twee meter uit de kant. Liever voer ik tegen het riet aan, maar ik weet dat er hier veel takken en allerhande troep tussen het riet ligt. De andere plek maak ik aan de overkant van de sloot, maar moet daarvoor wel een bepaald niet aanlokkelijke weg afleggen tussen de bramenstruiken door. Ik doe het toch maar, je moet er tenslotte wat voor over hebben niet? Hier voer ik onder de kant, tegen de beschoeiing aan. Op meerdere plekken zijn er al aasbellen te zien. Dat is veelbelovend! Om te zorgen dat de vissen in de buurt blijven zoeken voer ik heel verspreid tussen de twee voerplekjes in wat kapucijners en doperwten.
Om de hoek van het slootje weet ik een interessante T-splitsing te liggen. Ook daar wil ik twee plekjes maken. Bij aankomst besef ik dat ik wat anders zal moeten bedenken: er staat een paars tentje aan het slootje. Ik kan me er weinig bij voorstellen: afstandstokken en klompen lood in een slootje van nog geen 10 meter breed, de hengels als afweergeschut schuin omhoog gericht. Je kan veel effectiever vissen. De visser ligt voor z'n tent languit op z'n stretcher en heeft een karperblad in zijn handen. Ik informeer naar de vangsten. Het valt tegen: 2 karpertjes in 18 uur. Die twee vang ik als het lekker loopt in een uur of minder. Ik snap het niet, maar ieder z'n ding. Ik zoek een ander deel van de sloot op. Hier weet ik een duiker te liggen. Ik voer aan beide zijden van de duiker, iets aan de linker kant. Er hangt hier een geur van brasem en dat is altijd goed. Hier ga ik vangen, ik weet het zeker. Eén plekje onder een overhangend struikje en één in een inhammetje completeren het zestal plekken.
Een half uur later dan gepland, anderhalf uur nadat ik op de eerste plek gevoerd heb, ben ik terug bij de sloot op de ‘rietstek’. Wat ik zie zal eenmalig zijn. Overal op het water liggen schuimsporen. Kolken, wellingen en staarten brengen het water in beweging. Het water is troebel en er lopen koffiekleurige slierten doorheen . Een aasorgie. Ongeveer een stuk van 50m2 is bedekt met aassporen. Het moeten er tientallen zijn, die hier azen. Nu alleen nog zien ze te vangen. Ik laat mijn aas aan de buitenkant van het voerplekje zakken. Vlakbij verschijnen weer belletjes aan de oppervlakte. Het duurt toch nog zeker vijf minuten voor de antenne omhoog klimt. De vis heeft er zin in. Een schot van 20 meter langs mijn eigen kant. Dat is mooi, want dan is de vis meteen weg van de voerplek. Ik pak het schepnet op en loop naar de vis toe. Een nieuwe uitval volgt, nu schuin naar de overkant. De vis stribbelt nog tegen, maar ik kan hem al snel boven mijn net trekken. Het is een schub. Wegen en meten geven aan: 18 pond bij 84 cm. Voor hier groot. Niet slecht!
Ik voer nog wat bij en loop naar de overkant, naar de ‘bramenstruikstek’. Ik laat mijn pennetje voor de beschoeiing zakken. Kom maar op! Een eind verder de sloot in werpt een karper zich tot drie maal toe uit het water. Blijft een mooi gezicht. Een harde tik op mijn pen. Concentreren nu. De pen verplaatst zich langzaam iets naar links, waarna hij onder water verdwijnt. Ik sla aan. Vluchtige weerstand; een brasem. Ik onthaak hem en leg snel opnieuw in. Vrijwel direct na inleggen drie tikjes, gevolgd door een opsteker. Nu is het karper. Een korte dril volgt. Wederom een mooie schub, iets kleiner dan de vorige. Ook hier voer ik iets bij en gooi nog twee handjes verspreid tussen mijn plekken in, dat zal ze zoekende houden.
Bij de duiker aangekomen vang ik op de eerste plek twee brasems. Op de plek aan de andere kant  lijkt het uitgestorven. Onder het overhangende struikje zijn al snel twee brasems en een voorn het haasje.
Mijn voerplekje in het inhammetje wordt gemarkeerd door een paar verspreid staande rietstengels. Er liggen twee sporen witgrijze belletjes. Een kwartier verstrijkt in rust. Dan schokt er een rietstengel en verschijnt er tot twee keer toe een bel naast mijn pen. Gas, of aasbellen? Ik geef het nog vijf minuten. Nu borrelen er kleine fijne belletjes op. Het is vis. Het pennetje hupt vier keer, stijgt en gaat plat liggen. Mijn hengel flitst omhoog. Een kei en kei harde run volgt. Ik wordt er door overrompeld. De vis sleurt zeker 20 meter lijn van de molen af. Als ik hem uiteindelijk tot stoppen weet te brengen verschijnt er een brede kolk aan de oppervlakte. Het ziet er indrukwekkend uit. Ik win weer wat lijn. Een ruk. Ik zet me schrap. De druk neemt toe en de slip begint langzaam af te lopen. Dan veert de hengel recht. De lijn dwarrelt op het water neer. Klaar, over… De haak is losgeschoten, blijkt.
Stevig balend arriveer ik voor de tweede keer op de ‘rietstek’. Het is nog altijd een gekkenhuis. Binnen tien minuten ligt er weer een vis op de kant, een spiegeltje dit keer. Als ik de vis terugzet dompelt een vis zijn kop uit het water en duikt. Bellen tonen zijn zwemrichting. Daar waar ze eindigen stijgen al snel aasbellen op. Snel zet ik weer twee maïskorrels en twee doperwten op de haak en leg vlak ernaast in. Het duurt even, maar dan is daar toch weer de perfecte opsteker. Een paar minuten later ligt vis nummer vier op de kant. Wederom een schub.
Ook op de ‘bramenstek’ duurt het niet lang voor ik met een kromme hengel sta. 21 pond schubkarper is het resultaat; een monster voor hier. En nóg zijn er overal azende karpers te zien. Ik ga terug naar het riet, daar aast er eentje heel fanatiek.
Ik ben verloren. Ik ben dronken van karper. Ik wil meer, veel meer. En het gaat gemakkelijk, heel gemakkelijk. Zij willen mijn aas en ik wil ze in mijn schepnet. Wanneer maak je dit zo mee? Eens in je leven! Maar ik besef dat ik zo onderhand moet vertrekken. Er wacht een verjaardag op me, een verplicht nummer, waar ik helemaal geen trek in heb. De gedachte is als een koude douche. Het is de verjaardag van de beste vriendin van mijn vriendin. Ik heb het niet zo op haar. Ik respecteer haar, maar ik moet haar niet, ik vind haar onecht.
Bellen ontspruiten aan de bodem en een staart wappert fanatiek net onder de waterspiegel. Het water draait. Kom dan, leg je aas maar in... Kom dan, kom dan… Fuck it, ze zoekt het maar uit! Ik blijf lekker vissen! Een eerste gedachte en vooral een heel slechte, maar ‘what de hell’, ik moet karpers vangen, moet er gewoon voor gaan nu de omstandigheden perfect zijn.
Er komt beweging in mijn pennetje. Twee rustige tikjes. Daar gaat ie... Mijn telefoon gaat. De lage klanken van de gitaren en drums van Enter Sandman van Metallica klinken in het riet. Ik wurm hem uit mijn broekzak. Shit, m’n vriendin. Was te verwachten. Ik neem niet op en steek het ding terug in mijn zak. Ik doe net alsof ik hem niet gehoord heb, dat kan zomaar gebeuren toch? Plots schiet de antenne van de pen omhoog. Ik sla een gat in de lucht. Ik scheld. Nogmaals beuken de klanken van Enter Sandman uit mijn telefoon. Schuldgevoel bekruipt me. In gedachten zie ik voor me hoe ze zich opwindt: Waarom neemt ie niet op? We komen te laat. Had ze me maar nooit toestemming gegeven om langer te vissen. Ik weet toch dat we naar de verjaardag van haar beste vriendin moeten?! Ze weet hoe ik over haar vriendin denk, maar toch, ik kan toch wel het fatsoen opbrengen om mee te gaan?! Ik weet niet wat te doen. Voor ik kan beslissen vallen de gitaren en drums weer stil. Ik heb nog even respijt.
Een halve meter van het voerplekje stijgen nieuwe belletjes op. Kom dan, leg maar in, kom dan… Ik leg vlak ernaast in. Wéér komt Metallica tot leven. Ik wordt gestalkt, en terecht. Dit keer neem ik op. Of ik de telefoon soms niet hoorde? Dit was al de derde keer dat ze me probeert te bereiken. Ze belt even om me eraan te herinneren dat het tijd is om naar huis te komen. Ik vertel haar over de grote en mooie vis die ik zojuist teruggezet heb -een leugentje om eigen bestwil- en dat ik dus niet kon opnemen. Wanneer ik denk thuis te kunnen zijn? Ik wil eigenlijk toch wat langer blijven, het gaat nu zo goed. Ik krijg een uur langer, dat komt haar eigenlijk ook wel goed uit. Yes! Een schubkarper van een pond of 15 verheft zich deels uit het water en valt terug. Kom dan, kom dan… Ik probeer het toch nog even. “Hoorde je dat?! Dat was een grote, en hij sprong recht voor m’n neus”, overdrijf ik licht - een tweede leugentje. Ik krijg er nóg een half uur bij en zal op eigen gelegenheid komen. Lekker!
Mijn pen lijkt vast te staan in beton. Ondanks alle activiteit blijft het rondom mijn aas stil.
Bij de duiker vang ik eerst een brasem, waarschijnlijk voor mij een nieuw record; echt een joekel. Een paar minuten later loopt mijn pen hard schuin weg. Het is foute boel, dat weet ik al. Een lange run volgt: 10, 20, 25 meter… Alsof er een stier op hol is geslagen. Eindelijk komt de vis tot stilstand. Ik win lijn. Een log gevaarte komt onder zware druk moeizaam dichterbij.  Een tweede run volgt, en ook nog een kortere derde. Mijn vrees wordt bewaarheid. De vis is vals gehaakt. Ik wist het al tijdens de aanbeet. De haak zit in zijn borstvin.
Ik heb nog 20 minuten. Nog één poging bij de ‘bramenstruikstek’, dan moet ik naar huis.
Er aast een vis op mijn voerplek. Voorzichtig laat ik mijn pennetje zakken. Al gauw wordt hij iets opzij gedrukt. Het duurt een paar minuten, maar dan stijgt de antenne langzaam een stukje omhoog. Het resultaat is een schub van 86 cm. lang en 18,5 pond zwaar. Nog steeds zijn er overal azende vissen te zien. Wat een gekkenhuis! Maar ik moet weg, anders kom ik te laat.
Op een bruggetje over de sloot, vlakbij de ‘rietstek”, maak ik mijn spullen reisklaar. Mijn oog valt op het water voor de ‘rietstek’: Bellen, heel veel bellen, en ze blijven komen. Een karper wroet fanatiek in de bodem. Kom dan, leg maar in, kom dan… Nog één keertje dan, dan haast ik me straks wel wat meer. Vangdrang wint het van plichtsbesef.
Ik word gefuckt.  Minutenlang krijg ik kleine tikjes en heb ik voorzichtige beweging in mijn pen. Geen duidelijke aanbeet. Ik geef niet op, ik weet dat er eentje zit. Ik kan het niet hebben. Ik moet en zal hem vangen. Nog een kwartiertje, dan kom ik maar iets later aan op de verjaardag. Ik haal op en leg opnieuw in. Vaak helpt dat. Het kwartiertje wordt een half uur en het half uur wordt een uur. Alle plekken worden aangedaan. Nog vier vissen komen op de kant. Voor ik het weet is het 18.30 uur. Te laat om nog langs te gaan… De euforie wint het voorlopig nog van mijn schuldgevoel.
Ik hoor gepiel aan het deurslot. Het is  iets na tienen. Het is m’n vriendin. Ik doe open, dat is wel het minste wat ik kan doen. Zonder iets te zeggen loopt ze rechtsreeks door naar de woonkamer, ploft op de bank neer en trekt haar jas uit. Ze is flink aangeschoten, zo niet dronken, ik zie het aan haar, en we hebben ‘koude oorlog’, dat voel ik meteen. Ik houd wijselijk mijn mond en wacht af. Zeker een minuut gaat er voorbij.
“Je bent echt een klootzak weet je dat?”, doorbreekt ze de stilte.  De woorden worden zachtjes en met een verdrietige ondertoon uitgesproken. Ik weet het, ik ben een klootzak. “Iedereen vroeg naar je, waar je was. En wat moest ik zeggen? Dat je wél zou komen, maar dat je nog aan het vissen was, en je kwam maar niet. Niemand begreep dat.” Nee, alsof die wijven zoiets zouden snappen. Die maken zich met hun rozetje in de hand druk om wat die troelen van ‘Sex and the City’ allemaal bezighoudt, en dan vooral Mr. Big, en dat Ridge uit ‘The Bold and the Beautiful’ Taylor voor de zoveelste keer heeft bedrogen. “Ik kon je niet eens verdedigen, ze hadden gelijk”, gaat ze verder, “waarom ben je niet gekomen? Was het echt te veel moeite? Ze begrijpen niet dat ik het steeds maar weer van je pik en nog bij je blijf”. Ah, zo is het dus gegaan! Ik voel onterechte woede opkomen. Ze hebben elkaar natuurlijk flink lopen opnaaien, en de flessen rozé werkten als olie op het vuur! Ik heb dat al eens eerder meegemaakt, toen betrof het de vriend van één van die troelen. Hij was tijdens een uitje door haar vriendinnen afgekeurd, dus was de relatie geen lang leven beschoren. Geen man kan dan iets goed doen. Oké, misschien op Brad Pitt of Hugh Grant na dan, want als die ter sprake komen begint plots het collectief  kwijlen, soppen en druipen. En het aantal keer dat ik een discussie met ze heb gehad over mijn hobby? Ach man, praat me er niet van...
Toch voel ik me schuldig. Ze heeft me tenslotte de ruimte gegeven om te gaan vissen en later nóg eens een extra anderhalf uur ook.  Ik heb me asociaal gedragen en heb haar echt gekwetst, alweer… “Dat stomme vissen van je ook”, besluit ze. Ik zeg niets, lijkt me het verstandigst, en ga naast haar op de bank zitten. Ze duwt me niet weg, maar kruipt juist nóg dichterbij. “Sorrie, je hebt gelijk”, verontschuldig ik me iets later en ik trek haar tegen me aan. Zo zitten we een tijdje, in stilzwijgen gehuld. Dan hoor ik haar fluisterend nog net zeggen: “Trouwens, heb je nog wat gevangen?”

Winters Eureka
Klik hier voor Winters Eureka

De Snackbareigenaresse
Klik hier voor De Snackbareigenaresse

Gewetensvraag
Klik hier voor Gewetensvraag

Het mysterie van de gejatte fiets
Klik hier voor Het mysterie van de gejatte fiets