Om alvast in de stemming te komen een sessieverslag uit vervlogen tijden
Het is december en koud. Wolkjes verlaten mijn mond als ik nahijgend van de wandeling de omgeving in me opneem. Het eerste vroege daglicht schijnt tussen de kale takken door. Een lichte mist hangt tot een paar meter boven de grond tussen de bomen. Een dun vliesje ijs bedekt op sommige plaatsen het water en daar waar de zon tot op de grond doordingt glinstert de rijp. Enkele Schotse Hooglanders doemen op uit het diffuse licht en beginnen op een afstandje van mij te grazen. Ze slaan geen acht op mij. Voor even besef ik weer extra waarom ik zo kan genieten van mijn hobby.
Het is tijd om in actie te komen. Het plan is om onder een rij bomen te voeren waar vanaf ’s morgens vroeg de zon op staat, uiteraard met de achterliggende gedachte dat de karpers daar rust hebben, zich veilig voelen en zich aan de verwarmende zonnestralen zullen laven. Ik zal meerdere kleine plekjes maken om zodoende proberen uit te vinden waar de vissen zich ophouden. Daar kan ik dan de rest van de winterperiode mijn voordeel mee doen. Onder de bomen is het water net anderhalve meter diep, twee meter uit de kant loopt, evenwijdig aan de kant, een richel waar het plots afloopt naar ongeveer twee meter. Op de plekken waar de zon tussen de takken door op het water valt kan ik tot op de bodem kijken. Die is bedekt met afstervende bladeren in allerhande kleuren.
Om de twintig meter voer ik een handje van een mengsel van maïs en doperwten uit blik, en mini- pellets.