11 november 2009

Winters eureka

Om alvast in de stemming te komen een sessieverslag uit vervlogen tijden

Het is december en koud. Wolkjes verlaten mijn mond als ik nahijgend van de wandeling de omgeving in me opneem. Het eerste vroege daglicht schijnt tussen de kale takken door. Een lichte mist hangt tot een paar meter boven de grond tussen de bomen. Een dun vliesje ijs bedekt op sommige plaatsen het water en daar waar de zon tot op de grond doordingt glinstert de rijp. Enkele Schotse Hooglanders doemen op uit het diffuse licht en beginnen op een afstandje van mij te grazen. Ze slaan geen acht op mij. Voor even besef ik weer extra waarom ik zo kan genieten van mijn hobby.
Het is tijd om in actie te komen. Het plan is om onder een rij bomen te voeren waar vanaf ’s morgens vroeg de zon op staat, uiteraard met de achterliggende gedachte dat de karpers daar rust hebben, zich veilig voelen en zich aan de verwarmende zonnestralen zullen laven. Ik zal meerdere kleine plekjes maken om zodoende proberen uit te vinden waar de vissen zich ophouden. Daar kan ik dan de rest van de winterperiode mijn voordeel mee doen. Onder de bomen is het water net anderhalve meter diep, twee meter uit de kant loopt, evenwijdig aan de kant, een richel waar het plots afloopt naar ongeveer twee meter. Op de plekken waar de zon tussen de takken door op het water valt kan ik tot op de bodem kijken. Die is bedekt met afstervende bladeren in allerhande kleuren.
Om de twintig meter voer ik een handje van een mengsel van maïs en doperwten uit blik, en mini- pellets.
 Eén handje van het voer is genoeg om ze bij deze watertemperatuur lang genoeg vast te houden. Op de haak zal een Tom Poes kattenbrokje uit blik, of gewoon een doperwt en maïskorrel komen te zitten.
Omdat ik hier grote vis kan verwachten en ik rekening moet houden met takken gebruik ik als lijndikte vijfentwintighonderdste, dat moet met de huidige watertemperatuur voldoende zijn. Een kleine schuifdobber en een enkel loodje waarop de dobber zinkt doen de rest. Zodra het loodje beweegt zal de dobber dit versterkt doorgeven.
In mijn ooghoeken zie ik wat bewegen. In de lichtstralen ontdek ik twee karpers die de oever volgen. Iets dichterbij gekomen herken ik twee spiegelkarpers, eentje van een pond of zeventien, de ander iets kleiner. Langzaam schuiven ze in de lichtstralen voor me. Ze gaan mijn voer tegenkomen. Mijn pennetje staat een meter boven ze, ongeduldig te wachten. Die hoef ik niet eens in de gaten te houden. Ik kan elke beweging van de vissen volgen in het glasheldere water. Zonder snelheid te minderen zwemmen ze over het voerplekje heen en vervolgen hun weg. De rest van de dag krijg ik geen teken van leven. Om 15.30 uur ga ik op huis aan. Zouden de vissen zich soms in een ander deel van het water ophouden?

De volgende morgen vroeg ben ik terug. Nu iets eerder en het is nog donker. Het gras kraakt zachtjes onder mijn voeten als ik over het bevroren grasveld naar de struiken loop. Heel behoedzaam voer ik op dezelfde plekken als gisteren. Weer loop ik netjes alle plekjes af, maar zonder resultaat. Vier uur later druip ik zonder ook maar een minuscuul tikje gezien te hebben af, een illusie armer. Een week later is het rendement even zo bedroevend.
Er moet wat veranderen, zoveel is duidelijk. Het eerste is de lijn. Wat me is opgevallen is dat zodra de zon op de lijn onder water schijnt deze nog duidelijker zichtbaar wordt, als het ware oplicht. Een ander soort en bovendien ook iets dunnere lijn, is de eerste aanpassing die ik zal doorvoeren. Verder kies ik voor ander voer. Het moet een voertje worden dat opvalt of goed ruikt en het liefst een beetje olieachtig is; het moet de vis als het ware roepen. Ik kom toch weer uit op Tom Poes uit blik en gewoon ‘ordinair’ witbrood. Aan dit brood voeg ik fijngemalen droge kattenbrokken toe. Tevens besluit ik, bij gebrek aan visactiviteit, mijn jachtgebied een goede honderd meter te verleggen.

Het weekend erop ben ik terug. Wederom is het nog donker als ik aankom. Het heeft weer licht gevroren. Eerder heb ik al besloten om vier plekjes bij het bruggetje te maken, twee aan elke kant, net eronder. Maar al te vaak is gebleken dat bepaalde peilers favoriet zijn. Overal is het ongeveer anderhalve meter diep. Ik draai een blik Tom Poes met de blikopener open en voer zo’n tien brokjes op elke plek. Vervolgens open ik het bakje met gemalen kattenbrokken en pak wat sneetjes brood uit het zakje. Ik doordrenk de boterhammen met wat water en knijp er vervolgens het meeste weer uit. Ik voeg een flinke scheut van de gemalen brokken toe en kneed en meng het wat door elkaar. Het goedje moet net zinken, maar ook nog luchtig genoeg zijn. Op elke plek komt een handje van het bewerkte brood bij de Tom Poes kattenbrokjes te liggen. Op dezelfde wijze voer ik op nog vier plekken onder overhangende struiken.
Ondertussen is het licht geworden en komt de omgeving tot leven. Ik ben hoopvol gestemd. Een nieuwe start met, naar mijn mening, de juiste aanpassingen. De zon bereikt hier door de bomen nog net niet het water. Het is onbehaaglijk koud en vochtig. Ik laat het pennetje, met aan de haak een vlok, op het eerste plekje zakken. Ik neem de omgeving in me op en geniet. Een fuut duikt onder. Ik zie hem in het heldere water op me afkomen totdat hij in de schaduw van de brug onder me uit het zicht verdwijnt. Een half uur later verlaat ik de brug en zoek de struiken op. Ook hier ligt alles nog in de schaduw en is alles vochtig. Er hangt nog, ondanks de ingetreden winter, de kenmerkende herfstgeur en vochtige stronken zijn bedekt met Gele Stekelzwammen en Zwavelkoppaddestoelen.
Bijna anderhalf uur later ben ik voor de derde keer terug  bij het bruggetje. Ondanks dat ik nog geen tikje heb gehad vermaak ik me prima en zie ik het nog zitten. Ik weet niet waarom, het is een gevoel. Ik knijp een vlok op de haak en voorzichtig laat ik de montage naast de pijler zakken. De vlok dwarrelt onder dwang van het enige loodje langzaam naar beneden. Als de pen zich heeft gezet steekt alleen de bovenste centimeter van de antenne nog boven water uit. Het water ligt er als een spiegel bij en de zon verwamt nu mijn gezicht. Het wordt zowaar aangenaam! Gedurende vijftien minuten gebeurt er niets en ik wil eigenlijk ophalen als plots de antenne omhoog schiet. Een opsteker! Een zwiepend geluid en een ingetogen overwinningskreet. Mijn hengel schiet krom en de slip geeft lijn af. Hier sta ik dan, helemaal alleen, in een waterig winterzonnetje, de rijp en mist zijn daar waar de zon op de grond schijnt bijna verdwenen en een zingende molenslip. Kan het mooier? Het pleit is snel beslecht. Een mooie volschub spiegel van ongeveer vijftien pond glinstert in de zon. Even bewonder ik hem, waarna hij weer terug het water ingaat. Als er één zit, dan zitten er meer! Rustig maak ik de boel weer in orde en ga naar de tweede plek. Ook deze ligt aan de zonkant van het bruggetje. Hier duurt het niet langer dan tien minuten voor er beweging in mijn pennetje komt. Twee kleine tikjes worden gevolgd door een weifelende opsteker. Toch sla ik aan. Een keiharde run van de brug af volgt. Het is het enige wapenfeit en ik loods de vis zonder al teveel tegenstand mijn schepnet in. De kou zit al goed in de vinnen. Ik bewonder een hooggebouwde 73 cm. lange perfecte schubkarper. De etensklok heeft geluid. Nu begint het echt!
De gedachte blijkt voorbarig. Ondanks dat ik niets meer vang ga ik om 15.00 uur met een goed gevoel naar huis.

De volgende dag 11 uur zelfde laken en pak. De zon schijnt net een half uurtje onder het bruggetje als mijn pen voor het eerst die dag schuin wegloopt. Kort daarop ligt er een schub van een pond of vijftien in mijn schepnet.
Op de tweede plek meldt zich binnen vijf minuten een mooie spiegel van 18,5 pond.
De volgende plek ligt in het schaduwrijke gedeelte van de brug. Vijftien minuten later loop ik,  zonder een teken van leven gezien te hebben, naar plek vier. Als ik tien minuten later nog geen leven heb gehad beginnen langzaam de puzzelstukjes op de juiste plaats te vallen: kort nadat de zon onder de brug schijnt begint de vis te azen. De schaduwrijke plekken leveren niets op.
Maar waarom vang ik dan op de zonnige plekken onder de overhangende takken niets? Het kan niet anders zijn of ze liggen daar gewoon niet.
De week erop ben ik weer terug. Ik ben koppig en arriveer weer in het donker. Ik laat alle schaduwrijke plekken voor wat ze zijn en maak nog drie ‘zon-plekken’, waarvan twee bij een ander bruggetje en eentje naast een in het water liggende boom. Zoals eigenlijk al verwacht gebeurt er de eerste twee keer dat ik de voerplekjes afvis niets. Ik neem even wat tijd voor een bak koffie, terwijl ik wacht tot de zon onder het bruggetje schijnt. Nu gaat het gebeuren.
Ik druk een broodvlok op de haak en leg in. De eerste aanbeet van de ochtend gaat komen, ik weet het gewoon zeker. Een paar minuten later zakt het puntje van de antenne iets naar beneden. Ik grinnik inwendig. Daar gaat ie weer, ik wist het wel… Een tweede, nu wat fellere, tik volgt. Vervolgens niets meer. Ik voer een heel klein beetje brood bij en loop naar de andere plek bij de brug. De weerspiegeling van de zon schijnt hier recht in mijn ogen. Ik moet mijn hand boven m’n ogen houden wil ik mijn pennetje kunnen zien. Plots schiet het rode puntje onder. Ik sla aan en stuit op weerstand. Kopschuddend komt de vis iets omhoog. Dan neemt de druk toe en buigt de hengel verder door, totdat de slip langzaam lijn begint af te geven. Het blijft bij een runnetje van tien meter. De vis draait aan de oppervlakte en komt met tegenzin mee. Een minuutje later ligt hij in het net. Het is een prachtschub van 21 pond precies.
De rest van de ochtend gaat het boven verwachting goed. Alle ‘zon’-brugstekken leveren vis op, allemaal tussen 12 en 16 pond. Het totaal van de ochtend stokt bij zes.
Ik vis nog vier sessies door en vang er zeven vissen bij. Precies de twee dagen dat het bewolkt is vang ik maar één vis. Daarna vriest het water dicht en zoek ik ander water op. Ik heb mijn conclusie getrokken.

Een jaar later ben ik terug, even wat vissen vangen. Met het succes van afgelopen jaar in mijn achterhoofd voer ik op dezelfde stekken als toen. Ik kom van een koude kermis thuis. Het resultaat: nul! Zes keer vissen levert niets op, ook niet nadat ik mijn visgronden naar twee andere in de zon gelegen bruggen heb verplaatst. Even, of om eerlijk te zijn, gedurende tien maanden, dacht ik hét gevonden te hebben, maar nóg gemakkelijker ben ik de weg volledig kwijt. Het zal opnieuw zoeken worden. Gelukkig is het niet zo simpel, dat vissen…

1 opmerking: